HOOFDSTUK 2 KENNISMAKING & INSTALLATIE
2–15
De printer op uw computer aansluiten
Deze printer is voorzien van een bi-directionele parallelle interface, een
RS-232C seriële interface en een USB-interface (universele seriële bus).
Deze stellen de printer in staat te communiceren met IBM/PC
®
of
daarmee compatibele computers. Controleer voordat u de printer op uw
computer gaat aansluiten of u een voor uw computer geschikte
interfacekabel heeft. Raadpleeg de interfacespecificaties in de appendix.
Omdat de printer in de fabriek is ingesteld op automatische
interfaceselectie, hoeft u alleen maar de interfacekabel op de printer aan
te sluiten. In sommige gevallen is het echter nodig om snelle, bi-
directionele parallelle communicatie met de MODE-toets uit te schakelen.
Zie “MODE-toets” in hoofdstuk 4.
Bij gebruik van de seriële interface moeten de instellingen op zowel de
printer als de computer aan elkaar worden aangepast. De automatische
interfaceselectie is standaard ingesteld (baud rate = 9600, aantal bits = 8,
pariteit = GEEN, stop bit = 1, Xon/Xoff = AAN, DTR (ER) = AAN en
Robuust Xon = AAN) en als deze instellingen overeenkomen met die op
uw computer, hoeft u alleen maar de interfacekabel aan te sluiten. Indien
nodig, stelt u de gewenste parameters in met behulp van de MODE-toets
op de printer (zie “MODE-toets” in hoofdstuk 4). Voor de instellingen
op de computer verwijzen wij u naar de handleiding van uw computer of
de software die u gebruikt.
U sluit de printer als volgt op uw computer aan:
1. Zowel de computer als de printer moet UIT staan.
!
Let op
Zorg ervoor dat de computer en de printer beide UIT staan als u de
kabel aansluit of losmaakt.
Wanneer u de kabel van de USB-interface aansluit of losmaakt, hoeft
u de printer en de computer echter niet uit te zetten.
2. Sluit het einde van de interfacekabel aan op het aansluitpunt voor de
interface aan de achterkant van de printer.