HOOFDSTUK 3 BEDRIJFSKLAAR MAKEN
3-5
AUTOMATISCHE INTERFACESELECTIE
Deze printer selecteert de te gebruiken interface automatisch. Wanneer
de printer gegevens ontvangt van de computer, wordt automatisch de bi-
directionele parallelle interface, de universele seriële bus (USB) interface,
de RS-232C seriële interface of de MIO-interface geselecteerd.
Bij gebruik van de parallelle interface kan de snelle bi-directionele
communicatie worden aan- of uitgezet met behulp van de MODE-toets.
Raadpleeg “MODE-toets” in hoofdstuk 4 voor meer informatie hierover.
De automatische interfaceselectie staat standaard AAN, dus u hoeft alleen
maar de printerkabel aan te sluiten.
Bij gebruik van de seriële interface moet u de communicatieparameters
op de printer en de computer aan elkaar aanpassen. De automatische
interfaceselectie is in fabriek is ingesteld, en als uw computer
onderstaande instellingen heeft, hoeft u alleen maar de interfacekabel aan
te sluiten.
Communicatieparameters Fabrieksinstelling
BaudRate (transmissiesnelheid) 9600
Aantal bits 8 bits
Pariteit (foutenopsporing) GEEN
Stop bits (gegevensbegrenzer) 1 stop bit
Xon/Xoff (aansluitingsprotocol) AAN
DTR (ER) AAN
Robuust Xon UIT
Wanneer een optionele interfacekaart in de MIO-sleuf is geïnstalleerd,
kan deze interface automatisch worden geselecteerd.
Indien nodig, kunt u de interface of de seriële communicatieparameters
instellen met de MODE-toets (INTERFACE-stand) op de printer.
Raadpleeg “MODE-toets” in hoofdstuk 4 voor meer informatie hierover.
Raadpleeg de met uw computer of software meegeleverde handleiding
voor nadere informatie over de instellingen op de computer.